07 juni 2017

Veel verschillen in conservering 1e en 2e snede

Er zijn veel verschillen in conservering tussen de 1e en 2e snede. Dat blijkt uit het praktijkonderzoek inkuilmanagement naar voorjaars- en zomerkuilen in de afgelopen vijf jaar. Het verschil in drogestofgehalte is de oorzaak van de verschillen in zurenpatroon, pH en ammoniakfractie.

Korte veldperiode

Een drogestofgehalte tussen de 40 en 45 procent is ideaal voor de conservering, het voorkomen van broei en voor het rantsoen. De hogere temperatuur in de zomer in combinatie met wind en een hogere bodemtemperatuur resulteren in hogere drogestofpercentages. Dit is iets om kritisch te volgen. Het advies is om minder vaak of zelfs helemaal niet te schudden. Daarnaast raden wij aan niet te lang wachten met wiersen en het gras op tijd weg te halen. Zorg voor een korte veldperiode (maximaal  1,5 dag).

Verschillen voorjaars- en zomerkuilen over een periode van 5 jaar

Azijnzuurvormende bacteriën

Het ruw eiwit is in het voorjaar en de zomer van hetzelfde niveau. De analyses van vers gras van dit jaar laten goede gehalten ruw eiwit zien én hoge suikerniveaus. Dat betekent voldoende voeding voor de melkzuurvormende bacteriën. Enzymen zijn bij snedes tot 5.500 kg ds per hectare niet nodig. Deze vormen een risico dat kuilen juist te snel verteerbaar worden voor de herkauwers. Suikers en melkzuur zijn voedingsbodems voor gisten en die veroorzaken altijd broei. Het is dus extra belangrijk om voldoende azijnzuurvormende bacteriën toe te voegen. Deze doden gisten waarmee u broei zoveel mogelijk kunt voorkomen.

Gewicht op de kuil

Ook extra aandacht voor voldoende gewicht op de kuil is belangrijk. Grassen zitten eind mei/begin juni aan hun doorschietdatum. Het grovere gras in combinatie met hogere drogestofpercentages vormen dan een risico. De kuilen zijn minder goed aan te rijden. Uit een groot praktijkonderzoek blijkt dat de gewenste dichtheid moeilijk te realiseren is.

Lees de resultaten van het praktijkonderzoek inkuilmanagement