In de zoektocht naar een effectieve biologische gewasbeschermingsstrategie wordt al een aantal jaar geëxperimenteerd met een bankerplantensysteem. Dit systeem maakt gebruik van planten die dienen als voedselbron of schuilplaats voor nuttige insecten, zodat deze zich blijvend kunnen vestigen in de kas en daar plagen helpen bestrijden. Een mooi voorbeeld hiervan is de gerberateelt, waarin voornamelijk gebruik wordt gemaakt van koningskaars (Verbascum thapsus) en zilverschildzaad (Lobularia maritima).
De functie van deze planten is duidelijk: Verbascum wordt ingezet om de roofwants Dicyphus errans, te ondersteunen, deze roofwants is een bestrijder van wittevlieg. Daarnaast fungeert Lobularia als voedselplant voor de mineervliegbestrijder Diglyphus isaea. Door deze bankerplanten slim in te zetten, ontstaat een systeem waarin natuurlijke vijanden langer aanwezig blijven. Hierdoor kunnen ze effectiever werken.
Uit deze ervaring blijkt dat insectengaas belangrijk kan zijn voor een goed functionerend bankerplantsysteem. Uit de ervaringen met gerbera blijkt dat insectengaas ook een grote rol speelt in een effectieve strategie. Het gaas zorgt er niet alleen voor dat de biologische bestrijders in de kas behouden blijven, maar voorkomt ook dat grote plaaginsecten zoals motten en wantsen de kas binnenkomen. Zo krijgen deze plagen geen kans om een populatie op te bouwen in deze planten en hoeft er niet gecorrigeerd te worden tegen deze plagen ten nadele van de biologie.
In de gerberateelt is het gebruik van bankerplanten inmiddels eerder regel dan uitzondering. In veel andere teelten is dit nog niet het geval. Binnen het onderzoeksteam van Van Iperen speelde al langer de vraag of deze aanpak ook daar kansen zou kunnen bieden. Daarom is begin dit jaar gestart met een meerjarenproef, verspreid over meerdere teelten.
De eerste proef werd dit jaar gestart in de potchrysantenteelt. Hier was een bankerplantsysteem makkelijk in te passen. Toen de vraag werd gesteld of dit mogelijk was, reageerde de betrokken teler direct enthousiast. In deze kas, voorzien van insectengaas, waren de afgelopen jaren nauwelijks problemen met trips, maar bladluis bleek wel een terugkerend knelpunt.
De bestaande strategie bestond uit het preventief inzetten van biologische middelen, maar ondanks deze inspanningen liep de bladluispopulatie meerdere keren per jaar toch sterk op. Dit was voor ons een mooie kans om in een semi-gesloten afdeling van 1800 m² een bankerplantsysteem te testen. Om het effect goed te kunnen meten, werd de reguliere strategie volledig losgelaten.
Voor deze proef werd gekozen voor een systeem met Lobularia maritima. Deze plant staat bekend om haar rijke bloei en continue productie van nectar en stuifmeel, wat een belangrijke voedselbron vormt voor verschillende nuttige insecten. Naast de eerdergenoemde trips- en mineervliegbestrijders (Orius laevigatus en Diglyphus isaea) hebben ook andere nuttigen zoals gaasvliegen, zweefvliegen, sluipwespen en lieveheersbeestjes profijt van Lobularia.
Normaal is het niet mogelijk om de populatie van biologische bestrijders op te bouwen zonder aanwezigheid van bladluis.
Door Lobularia in te zetten, creëren we een aantrekkelijke omgeving waarin nuttige insecten langer kunnen overleven, zodat zij in de kas aanwezig zijn op het moment dat de plaagdruk toeneemt.
Er is bewust gekozen om in deze proef geen gebruik te maken van graanpollen met graanluis, een veelgebruikt bankerplantsysteem. Het systeem is effectief maar vergt ook veel onderhoud en is in de praktijk lastig inpasbaar. Bovendien wilden we het specifieke effect van Lobularia afzonderlijk in beeld brengen.
De proef startte in week 12 met het opkweken van Lobularia, zodat er in week 20 gegarandeerd bloeiende planten beschikbaar waren. Deze bloeiende bankerplanten werden verspreid over de afdeling geplaatst.
Vanaf dat moment werd wekelijks gestart met de inzet van nuttige insecten, waaronder sluipwespen, gaasvliegen en zweefvliegen. Al snel werden deze insecten teruggevonden in de bankerplanten, wat aangeeft dat ze de Lobularia actief gebruiken. Daarnaast zijn er in de bankerplanten tweemaal roofmijt T. montdorensis en roofwants Orius laevigatus uitgezet om de tripspopulatie lokaal onder controle te houden. Tijdens de gehele proefperiode werden zowel roofmijten als roofwantsen consistent teruggevonden in de bankerplanten.
Dit eerste jaar is zowel voor de teler als voor ons vooral een leerjaar. De proef moet inzicht geven in de mogelijkheden en de beperkingen van het gebruik van Lobularia als bankerplant in potchrysanten. Belangrijke vragen zijn:
De verwachting is dat dit systeem kan bijdragen aan een stabielere gewasbescherming met minder piekdruk van plagen. Daarmee kan het een waardevolle stap zijn richting een meer duurzame en toekomstbestendige teeltstrategie. Het idee is om volgend jaar ook te gaan testen in snijchrysant.